Verkorting wettelijke duur van de partneralimentatie
Volgens de huidige wetgeving heeft de alimentatiegerechtigde ex-echtgenoot recht op een bijdrage in zijn/haar kosten van levensonderhoud (partneralimentatie) ten laste van de alimentatieplichtige ex-echtgenoot, gedurende maximaal 12 jaar na echtscheiding. Met de mogelijkheid van verlenging, maar het komt zelden voor dat een rechter daartoe beslist. Deze wettelijke alimentatietermijn staat de afgelopen jaren flink ter discussie. Een onderhoudsverlichting die twaalf jaar duurt is (te) lang, vinden velen.
De partneralimentatie kent twee grondslagen. Ten eerste de huwelijks gerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit. Deze hangt vaak samen met de komst van kinderen binnen het huwelijk, waarna één van de partners, meestal de vrouw, minder gaat werken en dus minder gaat verdienen. Er is dan sprake van een ongelijke huwelijkse rolverdeling, die vaak na het stranden van het huwelijk nog doorwerkt. Het laten voorgaan van de zorg voor de kinderen op het maken van een professionele carrière, staat nu eenmaal niet goed op een cv. Nade echtscheiding is er dan ook vaak een flink verschil in inkomen tussen de verzorgende en de andere ouder. Het gaat hier dus alleen om gehuwden/geregistreerd partners. Samenwoners hebben ten opzichte van elkaar geen wettelijke onderhoudsverplichting na het verbreken van de relatie.
De tweede grondslag voor partneralimentatie wordt wel de lotsverbondenheid genoemd die voortduurt tussen ex-echtelieden, ook na de echtscheiding. Als de behoefte aan partneralimentatie bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door ziekte, ouderdom of werkloosheid dan vormt de lotsverbondenheid de grondslag voor de partneralimentatie.
De maatschappelijke tendens waar we de afgelopen jaren getuige van zijn geweest, laat zien dat een ieder steeds meer verantwoordelijk wordt gehouden om in eigen levensonderhoud te voorzien. Ook in de rechtspraak zien we uitspraken waarin wordt bevestigd dat de voortdurende solidariteit na het huwelijk, afneemt met de tijd.
Bij de beoordeling of er sprake is van behoeftigheid spelen nog steeds dezelfde omstandigheden een rol. Factoren die de beoordeling beïnvloeden zijn:
- zijn er uit het huwelijk kinderen geboren?
- hoe was de rolverdeling tijdens het huwelijk?
- hoe zijn de kansen op de arbeidsmarkt?
- hoe lang heeft het huwelijk geduurd?
- ging het om een tweede huwelijk?
- wat is de leeftijd?
Al deze factoren zijn bepalend voor de restverdiencapaciteit van de onderhoudsgerechtigde. We zien dan ook steeds vaker dat er een kortere termijn wordt gesteld voor de partneralimentatie, niet alleen door echtelieden zelf wanneer zij hun afspraken neerleggen in een echtscheidingsconvenant, maar ook door rechters. Art. 1:157, lid 4 BW geeft daartoe de mogelijkheid. Op basis van dat artikel kan de rechter immers voorwaarden verbinden aan de partneralimentatie en daarbij valt te denken aan een nihilstelling of een limitering op termijn. Limitering leidt tot een definitief einde van de partneralimentatie.
De maatschappelijke tendens is uiteraard niet ongemerkt voorbijgegaan aan de politiek in Den Haag. Het wetsvoorstel dat nu in behandeling is (Wet Herziening Partneralimentatie) beoogt zowel de duur als de hoogte van de partneralimentatie te beperken. Volgens de initiatiefnemers is de huidige grondslag voor het opleggen van partneralimentatie, de door het huwelijk ontstane lotsverbondenheid, min of meer achterhaald en als 'nieuwe' grondslag voor partneralimentatie zou moeten gaan gelden de compensatie voor het verlies aan verdiencapaciteit die ontstaan is tijdens het huwelijk. Dat deze grondslag niet nieuw is, blijkt wel als de jurisprudentie wordt geraadpleegd. Zoals hierboven reeds is aangehaald, spelen de factoren die de restverdiencapaciteit beïnvloeden nu ook al een rol bij de vaststelling van het recht op partneralimentatie. De initiatiefnemers kiezen er in het wetsontwerp voor de duur van de alimentatie te beperken tot 5 jaar. Op deze maximum duur wordt nog wel een uitzondering wenselijk geacht. Er zijn nog steeds huwelijken waarbij de ene partner het grootste deel van de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen op zich heeft genomen, waardoor de ander in staat is om fulltime te blijven werken en carrière te maken.
Men zou zich kunnen afvragen of deze wetswijziging nog wel nodig is gelet op de jurisprudentie van de afgelopen jaren. De behoefte aan een bijdrage in het levensonderhoud en de behoeftigheid staat nu ook al vaak ter discussie wanneer om vaststelling van partneralimentatie wordt gevraagd. Niemand kan er nog zonder meer vanuit gaan dat er een onderhoudsverplichting geldt die 12 jaar duurt. Het wetsvoorstel is wel een goede 'wake up call' voor diegenen die besluiten na de huwelijksvoltrekking of de komst van de kinderen, minder te gaan werken. Het wetsontwerp aangaande de partneralimentatie is vaak in het nieuws. Ontwikkelingen in de rechtspraak halen over het algemeen de publiciteit niet. Bij de keuze voor een bepaalde rolverdeling binnen het huwelijk als het gaat om de zorg voor de kinderen, is het wel van belang dat men zich realiseert dat een besluit om te stoppen met werken, zich later kan wreken.
Weliswaar worden in het wetsvoorstel een aantal uitzonderingen gemaakt op de hoofdregel die 5 jaar als uitgangspunt neemt, waarbij is gedacht aan een echtscheiding waarin jonge kinderen betrokken zijn, maar uiteindelijk wordt van een ieder verwacht zich in te spannen om in eigen levensonderhoud te voorzien. Het financiële gevolg van een carrièrebreuk door de komst van kinderen is lastig weg te werken. Ook al is de keuze destijds samen gemaakt, na het huwelijk zal de alimentatieplichtige ouder al snel roepen dat de kinderen oud genoeg zijn en het niet meer nodig is om daarvoor thuis te blijven. Het wetsvoorstel legt een scheidslijn bij 12 jaar, als het gaat om de leeftijd van de kinderen, welteverstaan.
Volgens de wet dient de hoogte van de alimentatie te worden vastgesteld aan de hand van de behoefte en de draagkracht. De berekeningsmethode is uitgewerkt door de Werkgroep Alimentatienormen en de door de werkgroep uitgevaardigde richtlijnen worden in verband met de rechtszekerheid in vrijwel alle zaken gevolgd. Rechters en advocaten gebruiken deze richtlijnen als zij met hun rekenprogramma een draagkrachtberekening maken. Een goed gemotiveerde afwijking van deze richtlijnen blijft echter mogelijk. De richtlijnen zijn immers geen wet en feiten en omstandigheden blijven van belang. Zeker als het gaat om de vaststelling van partneralimentatie. Dat wordt weleens uit het oog verloren. Meestal wordt uitgegaan van een simpele rekensom waarbij de behoefte wordt bepaald aan de hand van de welstand tijdens het huwelijk, waarbij volgens de zogenaamde Hof-formule het netto gezinsinkomen, voor de verbreking van de huwelijkse samenwoning, tot uitgangspunt wordt genomen. Met name de behoeftigheid verdient meer aandacht. Daarop zien de richtlijnen van de werkgroep Alimentatienormen niet. De behoeftigheid laat zich immers niet vastleggen in een rekenmodel en is veel meer afhankelijk van feiten en omstandigheden. Het gaat er dan om vast te stellen in hoeverre iemand na het huwelijk in staat is om voor zichzelf een inkomen te verwerven. Dit redelijkerwijs te verdienen inkomen, kan als een fictief inkomen in mindering worden gebracht op de behoefte. Om hieraan te ontkomen is het niet voldoende om te stellen dat de rolverdeling tijdens het huwelijk tot een slechtere positie op de arbeidsmarkt heeft geleid. Degene die partneralimentatie claimt heeft een inspanningsverplichting en daarbij ook de verplichting om te laten zien dat men zich inspant om een inkomen te verwerven. Solliciteren dus.
Tags: Echtscheidingszaken, Familierecht